betrappen
- be·trap·pen
- In de betekenis van ‘verrassen’ voor het eerst aangetroffen in 1265 [1]
- Afgeleid van het verouderde trap (val) met het voorvoegsel be-
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
betrappen |
betrapte |
betrapt |
zwak -t | volledig |
betrappen
- overgankelijk iemand ~: getuige worden van het feit dat iemand iets (verbodens) doet
- De dief werd door de politie op heterdaad betrapt.
- De man werd betrapt op het rijden door rood licht.
- ▸ Ook kwamen ze er langzamerhand achter dat de geuite beschuldigingen op een kern van waarheid berusten. ’Chantal betrapte zichzelf erop dat ze aan zijn lippen hing.[2]
- overgankelijk iemand ~: getuige worden van een feit dat verborgen had moeten blijven
- ▸ Haar schoonmoeder schuifelde nogal ongemakkelijk op haar stoel. Een uiting van onzekerheid waar ze normaal gesproken nooit op te betrappen viel.[2]
1. getuige worden van het feit dat iemand iets (verbodens) doet
- Het woord betrappen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "betrappen" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "betrappen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ 2,0 2,1 “All-inclusive” (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht , ISBN 90-229-9182-2
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be