surprendre
- Geluid: surprendre (hulp, bestand)
- IPA: /syʁ.pʁɑ̃dʁ(ə)/
- Ontwikkeld uit Oudfrans sorprendre “verrassen”, “overnemen, in bezit nemen”, “inhalen”. [1]
- Afgeleid van prendre “nemen” met het voorvoegsel sur-.
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
surprendre |
surprenais |
surpris m, surprise v |
derde groep | volledig |
overgankelijk surprendre
- verrassen
- (iets onverwachts) overvallen
- betrappen (op een compromitterende situatie)
- misbruik maken (van iemands vertrouwen, het geloof in iemand)
- «Il a surpris la religion de ses juges.»
- Hij heeft misbruik gemaakt van het vertrouwen van zijn rechters.
- «Il a surpris la religion de ses juges.»
- ↑ surprendre (Etymologie) in: Le Trésor de la Langue Française informatisé (1971-1994) op de website cnrtl.fr .