stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
surprendre
surprenais
surpris m, surprise v
derde groep volledig

overgankelijk surprendre

  1. verrassen
  2. (iets onverwachts) overvallen
  3. betrappen (op een compromitterende situatie)
  4. misbruik maken (van iemands vertrouwen, het geloof in iemand)
    «Il a surpris la religion de ses juges.»
    Hij heeft misbruik gemaakt van het vertrouwen van zijn rechters.