• be·trap·te
vervoeging van
betrappen

betrapte

  1. enkelvoud verleden tijd van betrappen
    • Ik betrapte. 
    • Jij betrapte. 
    • Hij, zij, het betrapte. 
     Chantal betrapte zichzelf erop dat ze aan zijn lippen hing.[1]
  2. verbogen vorm van betrapt, voltooid deelwoord van betrappen