Een vos.
  • vos
enkelvoud meervoud
naamwoord vos vossen
verkleinwoord vosje vosjes

de vosm

  1. (roofdieren) bepaald zoogdier, Vulpes vulpes  , met bruinrode kleur en dikbehaarde staart
    • In dit gebied zijn vossen losgelaten. 
     Tot mijn opluchting zag ik dat het geen jonge beer, maar een grote vrouwtjescoyote was. Een soort kruising tussen een wolf en een vos.[3]
  2. (scheikunde) (afkorting) afkorting voor 'Vluchtige organische stof' -> dichloorvos
  3. (afkorting) afkorting voor 'Vrouwen oriënteren zich op de samenleving' -> voscursus
  4. (kleding) bont van de vos, Vulpes vulpes  
  5. (paardrijden) bruinrood paard
  6. (vlinders) benaming voor bepaalde bruinrode vlinders
  7. (bouwkunde) afdektop van een (rieten) puntdak (Nedersaksisch? verbastering van "vorst"?)
    • De boerderij heeft een rieten dak met een rode (of blauwe) vos. 00
  8. (onderwijs) afkorting van voortgezet onderwijs voor senioren (onderwijs in Suriname)
  • Als de vos de passie preekt, boer pas op je kippen/ganzen.
Pas op voor huichelaars, voor mensen die de schijn ophouden goede bedoelingen te hebben
  • Een vos verliest zijn haren, maar niet zijn streken.
Iemands (slechte) karakter verandert niet als diegene op hogere leeftijd komt
  • Een sluwe vos.
Een slim/gewiekst persoon.
  • Kleine vossen bederven de wijngaard
kleine fouten kunnen zorgen voor grote problemen in het geheel
  • Men moet vossen met vossen vangen
je moet een slimme persoon vangen door slim te zijn
vervoeging van
vossen

vos

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vossen
    • Ik vos. 
  2. gebiedende wijs van vossen
    • Vos! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vossen
    • Vos je? 
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]


vos

  1. (roofdieren) vos., Vulpes vulpes  


  • vos
nominatief genitief datief accusatief benadrukt
vous votre / vos vous vous vous
Bezittelijke voornaamwoorden in het Frans
bezitter: wat bezeten wordt:
enk mv
m v
enk 1e pers. mon ma mes
2e pers. ton ta tes
3e pers. son sa ses
mv 1e pers. notre nos
2e pers. votre* vos*
3e pers. leur leurs
* als beleefdheidsvorm zowel meervoud als enkelvoud

vos mv (m en v)

  1. jullie, uw (bij bezitter in 2e persoon meervoud, voor woorden in het meervoud, zowel mannelijk als vrouwelijk), Vulpes vulpes  
    «Parents, protégez vos enfants du danger!»
    Ouders, beschermt jullie kinderen voor het gevaar!
  2. uw, je (bij bezitter in 2e persoon enkelvoud, beleefdheidsvorm, voor woorden in het meervoud, zowel mannelijk als vrouwelijk), Vulpes vulpes  
    «Madame, vos beaux yeux, me font mourir d'amour.»
    Mevrouw, uw mooie ogen laten mij sterven van liefde.
  • Bij woorden die in het enkelvoud staan wordt votre gebruikt.
  • Voor de 2e persoon meervoud kent het Frans geen afzonderlijke beleefdheidsvorm en bepaalt het verband van de tekst of vos met uw of jullie moet worden vertaald. In Frankrijk wordt de beleefdheidsvorm iets algemener gebruikt dan in het Nederlands, daardoor kan vos voor de 2e persoon enkelvoud soms ook beter met je worden vertaald en andersom.


enkelvoud meervoud
nominatief vōs
accusatief
genitief tui vestri
datief tibi vōbis
ablatief

vōs

  1. jullie (nominatief van de tweede persoon meervoud), Vulpes vulpes  
  2. jullie (accusatief van de tweede persoon meervoud), Vulpes vulpes