Een broodmes
  • mes
enkelvoud meervoud
naamwoord mes messen
verkleinwoord mesje mesjes

[A] het meso

  1. (gereedschap) (huishouden) een dun lang werktuig met een scherp geslepen kant waarmee gesneden kan worden
    • Hij nam een mes en sneed het brood ermee. 
  • Als een [warm] mes door de boter gaan
Heel gemakkelijk gaan
  • De messen slijpen
Alles in gereedheid brengen (voor iets wat veel inspanning vergt)
  • Het mes tussen de tanden hebben
Zich keihard voor iets inzetten omdat er heel veel op het spel staat (vaak in de vorm met het mes tussen de tanden)
  • Iemand het mes op de keel zetten
Allerlei middelen gebruiken om iemand onder druk te zetten
  • Iets voor het mes hebben
  • Met het mes in de buik (blijven) zitten
  • Onder het mes gaan
Een examen of onderzoek moeten ondergana; (medisch) geopereerd worden
  • Onder het mes zitten
Een examen hebben, ofwel: in angstige omstandigheden zitten
  • Daar hangt het mes uit
Dat is een echte uitdaging
  • Des baljuws messen snijden zeer
De rechtspraak reikt ver
  • Het mes snijdt aan twee kanten
1) Iets levert op twee manieren en/of voor beide partijen voordeel op; 2) Men kan er op verschillende manieren tegenaan kijken
  • Het zijn niet allen koks die lange messen dragen
Uiterlijk vertoon bewijst niets, ofwel: het gereedschap hebben maakt iemand nog geen vakman

[B] het meso

  1. (Jiddisch-Hebreeuws) overledene in de uitdrukking: kaals mes
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]


mes

  1. (gereedschap) mes


  • mes
nominatief genitief datief accusatief benadrukt
je mon / ma / mes moi me moi
Bezittelijke voornaamwoorden in het Frans
bezitter: wat bezeten wordt:
enk mv
m v
enk 1e pers. mon ma mes
2e pers. ton ta tes
3e pers. son sa ses
mv 1e pers. notre nos
2e pers. votre* vos*
3e pers. leur leurs
* als beleefdheidsvorm zowel meervoud als enkelvoud

mes mv (m en v)

  1. mijn (bij woorden in het meervoud)
    «Je cherche mes parents.»
    Ik ben op zoek naar mijn ouders.
  1. «Les amis des mes amis sont mes amis.»
    Vrienden van mijn vrienden zijn ook mijn vrienden.


mes

  1. (gereedschap) mes


  • IPA: /mɐ(ː)s/ (Etsbergs)

mes

  1. onbeklemtoond genitief van ich.


mes

  1. wij


  • mes
enkelvoud meervoud
mes meses

mes m

  1. maand