mes
- mes
- [A]: In de betekenis van ‘snijwerktuig’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1] [2]
- [B]: van Jiddisch מת (mes) "lijk"[3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | mes | messen |
verkleinwoord | mesje | mesjes |
[A] het mes o
- (gereedschap) (huishouden) een dun lang werktuig met een scherp geslepen kant waarmee gesneden kan worden
- Hij nam een mes en sneed het brood ermee.
|
- Als een [warm] mes door de boter gaan
Heel gemakkelijk gaan
- De messen slijpen
Alles in gereedheid brengen (voor iets wat veel inspanning vergt)
- Het mes tussen de tanden hebben
Zich keihard voor iets inzetten omdat er heel veel op het spel staat (vaak in de vorm met het mes tussen de tanden)
- Iemand het mes op de keel zetten
Allerlei middelen gebruiken om iemand onder druk te zetten
- Iets voor het mes hebben
- Met het mes in de buik (blijven) zitten
- Onder het mes gaan
Een examen of onderzoek moeten ondergana; (medisch) geopereerd worden
- Onder het mes zitten
Een examen hebben, ofwel: in angstige omstandigheden zitten
- Daar hangt het mes uit
Dat is een echte uitdaging
- Des baljuws messen snijden zeer
De rechtspraak reikt ver
- Het mes snijdt aan twee kanten
1) Iets levert op twee manieren en/of voor beide partijen voordeel op; 2) Men kan er op verschillende manieren tegenaan kijken
- Het zijn niet allen koks die lange messen dragen
Uiterlijk vertoon bewijst niets, ofwel: het gereedschap hebben maakt iemand nog geen vakman
1. snijwerktuig
[B] het mes o
- (Jiddisch-Hebreeuws) overledene in de uitdrukking: kaals mes
- Het woord mes staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "mes" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "mes" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ mes op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Stichting Hebreeuwse en Jiddisje woorden in het Nederlands
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
mes
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- mes
nominatief | genitief | datief | accusatief | benadrukt |
---|---|---|---|---|
je | mon / ma / mes | moi | me | moi |
Bezittelijke voornaamwoorden in het Frans | ||||
---|---|---|---|---|
bezitter: | wat bezeten wordt: | |||
enk | mv | |||
m | v | — | ||
enk | 1e pers. | mon | ma | mes |
2e pers. | ton | ta | tes | |
3e pers. | son | sa | ses | |
mv | 1e pers. | notre | nos | |
2e pers. | votre* | vos* | ||
3e pers. | leur | leurs | ||
* als beleefdheidsvorm zowel meervoud als enkelvoud |
- mijn (bij woorden in het meervoud)
- «Je cherche mes parents.»
- Ik ben op zoek naar mijn ouders.
- «Je cherche mes parents.»
- «Les amis des mes amis sont mes amis.»
- Vrienden van mijn vrienden zijn ook mijn vrienden.
- «Les amis des mes amis sont mes amis.»
mes
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- IPA: /mɐ(ː)s/ (Etsbergs)
mes
- onbeklemtoond genitief van ich.
- IPA: /mæːs/
mes
- mes
enkelvoud | meervoud |
---|---|
mes | meses |
mes m