Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • mes·slij·per
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord messlijper messlijpers
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de messlijperm

  1. voorwerp dat dient voor het weer scherpmaken van een mes
    • afgesneden wapenloop - jagerstas met messlijper, patronen (van grootste kaliber + met bodemstempel Duitse leger) [1] 
Synoniemen

Gangbaarheid

91 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen