Een scalpel.
  • scal·pel
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘mes’ voor het eerst aangetroffen in 1806 [1]
  • Afkomstig van het Latijnse scalpellum dat afkomstig is van scalprum (mes) dat weer afkomstig is van scalpere (snijden).
enkelvoud meervoud
naamwoord scalpel scalpels
verkleinwoord scalpelletje scalpelletjes

het scalpelo

  1. een bijzonder scherp, na gebruik weg te gooien mesje dat o.a. gebruikt wordt bij medische operaties
    • De arts maakte een insnede met een scalpel. 
94 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[2]


enkelvoud meervoud
scalpel scalpels

scalpel

  1. scalpel