Nederlands

 
de kris van Knaud
Uitspraak
Woordafbreking
  • kris
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Javaans, in de betekenis van ‘langwerpig steekwapen’ voor het eerst aangetroffen in 1596 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord kris krissen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de krisv / m [2]

  1. Indonesische, Maleisische of Filipijnse dolk met dubbele, vaak gegolfde kling waar mystieke krachten aan worden toegeschreven. De kris wordt dikwijls gedragen als teken van gezag of waardigheid.
    • De kris geldt als een van de heiligdommen (pusaka) van een familie, clan, dynastie of een koninkrijk. Deze krissen worden van vader op zoon doorgegeven. 

Gangbaarheid

71 % van de Nederlanders;
65 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen