lasmes
- las·mes
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | lasmes | lasmessen |
verkleinwoord | lasmesje | lasmesjes |
het lasmes o
- (gereedschap) mes waarmee men overtollig materiaal van een hoepel afsnijdt
- ▸ Heeft men de hoepel om het vaatje gelegd en, na de klikken in elkaar gehaakt te hebben, de uiteinden onder de band doorgestoken en afgesneden met het lasmes - dat laatste tezamen heet lassṇ - dan wordt hij met de stómpṃ dissel (V.: den dissel) vastgedreven. Ook maakt men daarbij wel eens gebruik van een dréjfhòwt (V.) en een hamer.[2]
1. mes waarmee men overtollig materiaal van een hoepel afsnijdt
- Het woord 'lasmes' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "lasmes" herkend door:
44 % | van de Nederlanders; |
55 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron Taal en Tongval“Het kuipersvak” (1962), DBNL
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be