Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • mes·scherp
Woordherkomst en -opbouw
stellend
onverbogen messcherp
verbogen messcherpe
partitief messcherps

Bijvoeglijk naamwoord

messcherp

  1. met een rand die zo dun is dat je er haast mee kan snijden
    • Misschien zullen we gezamenlijk landen op een messcherp rif. [1]
  2. (figuurlijk) stekend, indringend
    • Nachts had het gestormd, hij had wakker liggen luisteren naar het overdonderende, tegelijk onbestemde, abstracte dreiging die je niet kon raken, woeden van moederbloed om de geborgen vrucht, de voorbode van de storm overdag was echter messcherp geweest. [2]
     De plaatjes waren onmogelijk te vergeten en terwijl ik daar in de vroege voorjaarsdag lag, kwamen ze met messcherpe helderheid terug.[3]
  3. (figuurlijk) nietsontziend direct tot de kern komend, exact raak, precies doeltreffend
    • Wetenschap was geen gesloten domein meer en de grens tussen geleerden en leken, die eeuwenlang door het gebruik van het Latijn messcherp was gemarkeerd, was vervaagd. [4]


Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen