• ta·ka
  • van Bengaals টাকা (ṭaka), in de betekenis van ‘munteenheid van Bangladesh’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1975 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord taka taka's
verkleinwoord - -

de takam

  1. (financieel) (eigenlijk Bengalese taka), munteenheid van Bangladesh


  • IPA: /ˈtɛaka/
  • Afkomstig van het Oudnoorse taka.

taka

  1. nemen


  • IPA: /ˈtʰaːka/
  • Afkomstig van het Oudnoorse taka.
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden tijd voltooid deelwoord
(supinum)
3e pers enk. 1e pers mv.
taka tók tókum tekið
volledig

taka

  1. nemen


  • ta·ka

taka, mv

  1. bepaalde vorm nominatief meervoud van tak


  • ta·ka

taka,

  1. bepaalde vorm nominatief meervoud van tak


taka

  1. nemen