• på·gri·pe
  • Afgeleid van het Noorse woord gripe met het voorvoegsel på-.
stamtijd
onbepaalde
wijs
tegenwoordige
tijd
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
pågripe
pågriper
pågrep
pågreip
pågrepet
Klasse 1 sterk

pågripe

  1. overgankelijk (juridisch) aanhouden, arresteren, inrekenen, klissen, oppakken
    «Franske piratjegere pågrep 22 somaliere.»
    Franse piratenjagers arresteerden 22 Somaliërs.