tok
- tok
tok
- het geluid van een kakelende kip (meestal herhaald: toktoktok)
- het geluid van een doffe tik
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | tok | tokken |
verkleinwoord | - | - |
- Het woord tok staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "tok" herkend door:
93 % | van de Nederlanders; |
89 % | van de Vlamingen.[4] |
- tok
- Afgeleid van het Proto-Slavische *tokъ
- stroom; beweging van een vloeistof, gas of andere soortgelijke objecten
- «V meandrech je tok řeky pomalý.»
- In de meanders is de stroom van de rivier langzaam.
- «V meandrech je tok řeky pomalý.»
- traject, gedeelte, loop; een gedeelde van een rivier of beek
- «Na horním toku řeky byla postavena přehrada.»
- In de bovenloop van de rivier is een stuwdam gebouwd.
- «Na horním toku řeky byla postavena přehrada.»
- (dierkunde)(seksualiteit) balts; het paargedrag van met name vogels
- «U tetřevů začíná tok v březnu či v dubnu.»
- Bij Auerhoenders begint de balts in maart of april.
- «U tetřevů začíná tok v březnu či v dubnu.»
- Zie Wikipedia voor meer informatie.