• talk
  • In de betekenis van ‘vet van dieren (o.a. voor kaarsen gebruikt)’ voor het eerst aangetroffen in 1397 [1]
  • > Perzisch طلق (talq).
enkelvoud meervoud
naamwoord talk
verkleinwoord

de talkm

  1. (mineraal) een zacht, wit en poedervormig mineraal, een fylosilicaat met de chemische formule H2Mg3(SiO3)4 of Mg3Si4O10(OH)2.
    • Zij gebruikte wat talk toen zij de baby een schone luier gaf. 
87 % van de Nederlanders;
84 % van de Vlamingen.[2]


enkelvoud meervoud
talk talks

talk

  1. gesprek
vervoeging
onbepaalde wijs to  talk 
he/she/it  talks 
verleden tijd  talked 
voltooid
deelwoord
 talked 
onvoltooid
deelwoord
 talking 
gebiedende wijs  talk 

talk

  1. praten, spreken.
  • a pep talk
    • een gesprek om iemand op te beuren
  • all talk (and no action)
    • vaak praten om iets te doen, maar het nooit eigenlijk doen
  • to be all talk
    • vaak praten over iets moedigs maar het nooit doen
  • (figuurlijk) to be like talking to a brick wall
    • praten tegen iemand die niet luistert
  • (it's been) good talking to you
    • een beleefde uitdrukking gebruikt aan het einde van een gesprek
  • (figuurlijk) now you're talking
    • je hebt eindelijk een goed idee
  • (figuurlijk) to talk the same language
    • dezelfde ideeën, smaken enz. hebben.
  • to talk around something
    • praten terwijl je het onderwerp ontwijkt
  • to talk back
    • onbeleefd terugspreken
  • to talk big
    • opscheppen
  • to talk down
    • een debat winnen
    • iemand overtuigen om de prijs te verlagen
  • to talk down to
    • iemand aanspreken in een neerbuigende manier
  • to talk in riddles
    • op een manier praten dat moeilijk te verstaan is
  • to talk into
    • iemand overtuigen
  • talk is cheap
    • het is makkelijk om iets te zeggen, maar moeilijk om iets te doen
  • to talk on
    • doorpraten
  • to talk out
    • iets oplossen door te praten
  • (vulgair) to talk out of your arse/ass
    • iets doms zeggen
  • to talk something over
    • iets bespreken
  • to talk sense
    • redelijk praten
  • to talk the talk
    • iets zeggen waardoor het waar lijkt
  • (figuurlijk) to talk to hear your own voice
    • meer praten dan nodig is
  • I'll talk to you soon
    • met iemand zo duidelijk over de telefoon spreken
  • to talk tough
    • in een manier praten zodat anderen jouw vrezen
  • to talk up something
    • iets promoten of ondersteunen