• tok·ken
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
tokken
tokte
getokt
zwak -t volledig

tokken

  1. het klokkende geluid van een kip voortbrengen
  2. proberen te lokken
  3. korte, rukkende bewegingen maken
  4. lichte stotende beweging maken

de tokkenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord tok (ondermaatse kabeljauw)
75 % van de Nederlanders;
78 % van de Vlamingen.[3]