• tra·ject
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘wegverbinding’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1746 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord traject trajecten
verkleinwoord trajectje trajectjes

hettrajecto

  1. (wiskunde) de af te leggen of afgelegde weg van een voorwerp door de ruimte
  2. weg of route
     Toch blijft de Nationale 7 een mythisch traject, een Franse Route 66, aan een tweede leven begonnen als nostalgische attractie. 'De mensen willen terugkeren naar een gelukkige tijd', zegt Patrick Henriroux (55), patron van tweesterrenrestaurant La Pyramide in Vienne.[2]
  3. gang van zaken; reeks gebeurtenissen
     De jonge ondernemer is hoopvol dat de Italiaanse anti-hennepwet na een juridisch traject zal sneuvelen. Hoogst onzeker is hoelang dat zal duren. En die onzekerheid is bad for business, merkt hij al maanden: "Investeerders gaan naar landen waar het veiliger is en klanten durven geen bestellingen meer te plaatsen."[3]


99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[4]
  1. "traject" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  2. Bronlink Weblink bron
    Peter Giesen
    “Route Nationale 7, leuker dan de Route du Soleil” (30 juli 2014), de Volkskrant
  3. Bronlink geraadpleegd op 13 april 2025 Weblink bron
    Heleen D'Haens
    “Hennepverbod Italië wekt verbazing: 'net zo gevaarlijk als een kerstomaatje'” (13 april 2025), NOS
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be