meubelwas
  • meu·bel·was
enkelvoud meervoud
naamwoord meubelwas meubelwassen
verkleinwoord

de meubelwasm [1]

  1. was waarmee men het hout van meubels kan reinigen en laten glanzen
     We hadden veel meer belangstelling voor de vreemde geur van vocht en meubelwas, en de gebrandschilderde ramen met de mooie kleuren die overal blauwe en rode schaduwen opwierpen.[2]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Victoria Holt
    “De Engelse gouvernante” (1981), Saga, ISBN 9788726484823