Nederlands

 
vrouw die de was doet
Uitspraak
Woordafbreking
  • was·vrouw
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord wasvrouw wasvrouwen
verkleinwoord wasvrouwtje wasvrouwtjes

Zelfstandig naamwoord

de wasvrouwv

  1. vrouw die voor haar beroep de was doet
    • Heel de stad doet woensdag mee aan de festiviteiten. De straten in de binnenstad zijn bedekt met stro, terwijl de visnetten en de was in de straten worden gedroogd. De bevolking loopt in zestiende-eeuwse kledij, vissers leuren met ’versche visch’ en wasvrouwen doen aan de waterkant de was.[3] 
    • De Wasvrouwen van Parijs was een economisch model. Vanuit de dure huizen kwam de was Die werd aangenomen door een vrouw, die gaf het door aan een ander en die gaf het weer door aan een ander totdat het uiteindelijk bij een echte wasvrouw aan de Seine terechtkwam.[4] 
     `Mijn vader had van de rentmeester gehoord dat ze op de manor een wasmeisje zoeken.'`0 ja? En denk je dat de wasvrouw wat zal hebben aan zo'n kleintje als jij?'[5]
     In een hoek lag een hele berg linnengoed. De wasvrouw was nergens te bekennen.[5]
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
90 % van de Vlamingen.[6]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. wasvrouw op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. de Telegraaf JOOP DUIJS 28 mrt. 2015
  4. de Telegraaf 11 jun. 2014
  5. 5,0 5,1
    Danielle Teller (vert. Marja Borg)
    “Er was eens iets anders” (2018), Ambo/Anthos uitgevers  , ISBN 9789026346477
  6.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be