Een wasmachine.
  • was·ma·chi·ne
  • In de betekenis van ‘toestel dat kleding of groenten mechanisch schoonmaakt’ voor het eerst aangetroffen in 1838 [1]
  • samenstelling van  was  en  machine 
enkelvoud meervoud
naamwoord wasmachine wasmachines
verkleinwoord wasmachientje,
wasmachinetje
wasmachientjes,
wasmachinetjes

de wasmachinev

  1. (elektrotechniek) (werktuigbouwkunde) een apparaat dat op automatische wijze wasgoed reinigt
    • Ik ben vergeten de wasmachine aan te zetten. 
  2. (elektrotechniek) (werktuigbouwkunde) een apparaat dat op automatische wijze goederen in het algemeen reinigt
     Na gebruik worden ze eerst handmatig schoongemaakt en dan gaan ze in een speciale wasmachine. "Omdat je met zo’n apparaat door darminhoud gaat, kunnen er veel bacteriën op zitten en het blijkt moeilijk om die allemaal te verwijderen."[2]
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]