Nederlands

 
natuurstenen waskuip
Uitspraak
Woordafbreking
  • was·kuip
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord waskuip waskuipen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

waskuip v/m [1]

  1. een ton waarin men de was kan doen
    • Haddock sloeg de dierenwereld niet over: bloedzuigers, overgehaalde zandvlooien, makaken, in boterbloemvet gesmoorde weerwolf, ectoplasma's op wieltjes, wortelpotigen en strotgrondel. Ook typisch: wafelijzer, zelfontbrander, stuk logaritme, stuk Cyrano op vier poten en waskuip-admiraal.[2] 
    • Weinig badkamervoorzieningen werden aanvankelijk zo uitbundig begroet en later zo harteloos weggehakt als het lavet. Het lavet, eind jaren veertig uitgevonden door de Baarnse firma Ocriet, was een combinatie van wastafel, voetbad, douchebak en waskuip. In al deze functies schoot het lavet tekort. Toch denkt een hele generatie er in dankbaarheid aan terug. Want het lavet was een heerlijk kinderbad.[3] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

95 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Volkskrant JAN JOOST LINDNER 26 april 1997 GROTE WOORDEN
  3. NRC Rob Biersma 8 september 2011 Lekker poedelen met badeend
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be