had
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: had (hulp, bestand)
- IPA: / hɑt / (1 lettergreep)
- IPA:
- (Noord-Nederland): /hɑt/
- (Vlaanderen, Brabant): /hɑt/
- (Limburg): /hɑd/
Woordafbreking
- had
Werkwoord
vervoeging van |
---|
hebben |
had
- enkelvoud verleden tijd van hebben
- Ik had.
- Jij had.
- Hij, zij, het had.
- Ik had.
- ▸ De meeste gezichten had ik nog nooit gezien.[1]
- vormt de gebiedende wijs van de voltooid verleden tijd
- Had toch langsgekomen!
Gangbaarheid
- Het woord had staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "had" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[2] |
Verwijzingen
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Bretons
Zelfstandig naamwoord
had
Engels
Uitspraak
Werkwoord
had
Slowaaks
Zelfstandig naamwoord
had m
Tsjechisch
Uitspraak
Woordafbreking
- had
Zelfstandig naamwoord
Verbuiging
enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|
nominatief | had | hadi | |
genitief | hada | hadů | |
datief | korte vorm | hadu | hadům |
lange vorm | hadovi | ||
accusatief | hada | hady | |
vocatief | hade | hadi | |
locatief | korte vorm | hadu | hadech |
lange vorm | hadovi | ||
instrumentalis | hadem | hady |
Hyperoniemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.