• be·geert
vervoeging van
begeren

begeert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van begeren
    • Jij begeert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van begeren
    • Hij begeert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van begeren
    • Begeert! 
  • alles wat zijn hartje begeert
alles wat hij maar zou willen hebben
•  Zoonlief heeft de status van een halfgod en krijgt alles wat zijn hartje begeert. [1] 
  1. Suzanne Vermeer: All-inclusive 2008