begeren
naamwoord van handeling | |
---|---|
zelfstandig | bijvoeglijk |
begeren | begerend |
begeerte | begeerd |
- | begeerlijk |
- | begerenswaardig |
- be·ge·ren
- In de betekenis van ‘verlangen’ voor het eerst aangetroffen in 1260 [1]
- afgeleid van géren met het voorvoegsel be- [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
begeren |
begeerde |
begeerd |
zwak -d | volledig |
begeren
- overgankelijk sterk verlangen om iets te bezitten
- Je krijgt niet altijd alles wat je hartje begeert.
- ▸ Zoonlief heeft de status van een halfgod en krijgt alles wat zijn hartje begeert.[3]
1. sterk verlangen om iets te bezitten
- Het woord begeren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "begeren" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "begeren" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ begeren op website: Etymologiebank.nl
- ↑ “All-inclusive” (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht , ISBN 90-229-9182-2
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be