aspirar
- IPA: /as.piˈɾaɾ/
- as·pi·rar
aspirar
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
aspirar |
aspiraba |
aspirado |
volledig |
- onovergankelijk aspireren, ambiëren, streven naar
- overgankelijk inademen, inhaleren
- zuigen, lurken, slurpen, opzuigen
- (taalkunde) aspireren, aanblazen
- [1] ambicionar
- [3] chupar