inhaleren
- in·ha·le·ren
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘diep inademen (van rook)’ voor het eerst aangetroffen in 1847 [1]
- Naamwoord van handeling van het Franse inhaler (met het achtervoegsel -eren) [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
inhaleren |
inhaleerde |
geïnhaleerd |
zwak -d | volledig |
inhaleren [3]
- overgankelijk een stof door diep in te ademen tot zich nemen
- ▸ Dus waarom niet leren blowen tussen experts? Ik nam een paar trekken van de splif na mijn bistromaaltijd, maar er gebeurde niets. Waarschijnlijk verwachtte ik er te veel van. De volgende ochtend probeerde ik het opnieuw, deze keer inhaleerde ik nog dieper, maar nog steeds had het weinig tot geen effect.[4]
- ▸ Maar evengoed hoestte ik toen ik probeerde te inhaleren en uiteindelijk werd het eerder een rookles dan dat we de puntjes op de i zetten.[5]
- Het woord inhaleren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "inhaleren" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[6] |
- ↑ "inhaleren" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ inhaleren op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“Echte Amerikaanse jeans” (2017), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044632767
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be