• in·ha·le·ren
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
inhaleren
inhaleerde
geïnhaleerd
zwak -d volledig

inhaleren [3]

  1. overgankelijk een stof door diep in te ademen tot zich nemen
     Dus waarom niet leren blowen tussen experts? Ik nam een paar trekken van de splif na mijn bistromaaltijd, maar er gebeurde niets. Waarschijnlijk verwachtte ik er te veel van. De volgende ochtend probeerde ik het opnieuw, deze keer inhaleerde ik nog dieper, maar nog steeds had het weinig tot geen effect.[4]
     Maar evengoed hoestte ik toen ik probeerde te inhaleren en uiteindelijk werd het eerder een rookles dan dat we de puntjes op de i zetten.[5]
99 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[6]