oprecht
- op·recht
- In de betekenis van ‘echt, ongeveinsd’ voor het eerst aangetroffen in 1500 [1]
- samenstelling van op en recht [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | oprecht | oprechter | oprechtst |
verbogen | oprechte | oprechtere | oprechtste |
partitief | oprechts | oprechters | - |
oprecht
- de waarheid sprekend
- gemeend, niet gespeeld
- ▸ Ik was overweldigd door hun vrijgevigheid en oprechte vriendelijkheid.[3]
1. de waarheid sprekend
- Het woord oprecht staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "oprecht" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "oprecht" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ oprecht op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be