• op·recht
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen oprechtoprechteroprechtst
verbogen oprechteoprechtereoprechtste
partitief oprechtsoprechters-

oprecht

  1. de waarheid sprekend
  2. gemeend, niet gespeeld
     Ik was overweldigd door hun vrijgevigheid en oprechte vriendelijkheid.[3]
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[4]