Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ick
Woordherkomst en -opbouw
  • uit het Engels
enkelvoud meervoud
naamwoord ick icks
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de ickv / m

  1. vervelende, irritante gewoonte van iemand waarop een beginnende relatie stukloopt

Gangbaarheid