begeven
- be·ge·ven
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
begeven |
begaf |
begeven |
klasse 5 | volledig |
begeven
- wederkerend zich ~: ergens heen gaan vaak op een plechtige of feestelijke manier
- Zij begaven zich naar de abdij van Westminster.
- ▸ Verder was het reglementair vastgelegd dat gasten zich na 23. 00 uur niet meer in het zwembad mochten begeven.[1]
- absoluut het ~: niet langer aan de druk weerstand kunnen bieden
- Een van de tentpalen begaf het en de tent stortte gedeeltelijk ineen.
- overgankelijk (verouderd) in de steek laten, verlaten
- Maakt u zich geen zorgen, ik zal u niet begeven.
- vervoeging van begeven: de stam met de uitgang -en, zonder ge- vanwege voorvoegsel (is gelijk aan de onbepaalde wijs)
vervoeging van: | begeven… |
geen verbogen vorm |
begeven
- voltooid deelwoord van begeven
- Het woord begeven staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "begeven" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ “All-inclusive” (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht , ISBN 90-229-9182-2
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be