zich naar de bruiloft begeven [1]
  • be·ge·ven
  • afgeleid van geven met het voorvoegsel be-
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
begeven
begaf
begeven
klasse 5 volledig

begeven

  1. wederkerend zich ~: ergens heen gaan vaak op een plechtige of feestelijke manier
    • Zij begaven zich naar de abdij van Westminster. 
     Verder was het reglementair vastgelegd dat gasten zich na 23. 00 uur niet meer in het zwembad mochten begeven.[1]
  2. absoluut het ~: niet langer aan de druk weerstand kunnen bieden
    • Een van de tentpalen begaf het en de tent stortte gedeeltelijk ineen. 
  3. overgankelijk (verouderd) in de steek laten, verlaten
    • Maakt u zich geen zorgen, ik zal u niet begeven. 
  • vervoeging van begeven: de stam met de uitgang -en, zonder ge- vanwege voorvoegsel (is gelijk aan de onbepaalde wijs)
vervoeging van: begeven…
geen verbogen vorm

begeven

  1. voltooid deelwoord van begeven
98 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]