naamwoord van handeling
zelfstandig bijvoeglijk
eren erend
eer geëerd
- eerzaam
- eerlijk
  • eren
  • In de betekenis van ‘eerbied bewijzen’ voor het eerst aangetroffen in 1100 [1]
  • [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
eren
eerde
geëerd
zwak -d volledig

eren

  1. overgankelijk iemands prijzenswaardigheid in het daglicht stellen
    • Zij eerden hem met een langdurend applaus. 

de erenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord ere
98 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[3]


eren

  1. binden


vervoeging van
erar

eren

  1. aanvoegende wijs derde persoon meervoud tegenwoordige tijd (presente) van erar
  2. gebiedende wijs (bevestigend en ontkennend) derde persoon meervoud tegenwoordige tijd (presente) van erar