Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • re·ge·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘besturen’ voor het eerst aangetroffen in 1322 [1]
  • afgeleid van het Franse régir (met het achtervoegsel -eren) [2] [3]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
regeren
regeerde
geregeerd
zwak -d volledig

Werkwoord

regeren

  1. overgankelijk (regering) (politiek) het uitoefenen van de politieke macht door het uitvaardigen van wetten en instellen van organisaties met een bepaalde opdracht
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen