blijf
- blijf
vervoeging van |
---|
blijven |
blijf
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van blijven
- Ik blijf.
- gebiedende wijs van blijven
- Blijf!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van blijven
- Blijf je?
- ▸ Natuurlijk hebben noch ik noch de heren in lange jurken enig idee wat waar is en wat niet, maar je moet tenslotte toch ergens in geloven. Ik zal er wellicht heel anders over denken over tien jaar tijd. Ik blijf zoeken.[1]
blijf
- (Belgisch) geen blijf met iets weten = geen raad met iets weten: niet weten wat je met iets moet doen
- Geef die spullen maar aan de kringloopwinkel als je er geen blijf mee weet.
- Schoenmaker, blijf bij je leest
doe alleen het werk waar je iets van kent (een leest is schoenmakersgereedschap) ofwel: een mens moet zich alleen bezighouden met datgene waarvan die iets afweet of datgene wat die echt kan
- Het woord blijf staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "blijf" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be