overblijf
- over·blijf
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | overblijf | |
verkleinwoord |
Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als zelfstandig naamwoord
- kinderopvang op school tussen de ochtend- en middaglessen
- De moeder van Kaspar hielp altijd op de overblijf
vervoeging van |
---|
overblijven |
overblijf
- (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van overblijven
- ... dat ik overblijf.
- Het woord overblijf staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.