• over·blijf
enkelvoud meervoud
naamwoord overblijf
verkleinwoord

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als zelfstandig naamwoord

de overblijfv / m

  1. kinderopvang op school tussen de ochtend- en middaglessen
    • De moeder van Kaspar hielp altijd op de overblijf 
vervoeging van
overblijven

overblijf

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van overblijven
    • ... dat ik overblijf.