vrezen
Niet te verwarren met: frezen |
- vre·zen
- In de betekenis van ‘bang zijn voor’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1285 [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
vrezen /'vrezə(n)/ |
vreesde /'vrezdə/ |
gevreesd /ɣə'vrest/ |
zwak -d | volledig |
vrezen
- overgankelijk bang zijn, angst hebben
- Er wordt gevreesd dat het broeikaseffect ernstige gevolgen gaat hebben.
- ▸ Ik kreeg het er benauwd van doordat ik vreesde dat de lijn er op elk moment weer mee kon stoppen.[2]
1. bang zijn, angst hebben
de vrezen mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord vrees
- Het woord vrezen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "vrezen" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "vrezen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be