frezen
Niet te verwarren met: vrezen |
naamwoord van handeling | |
---|---|
zelfstandig | bijvoeglijk |
frezen | ɡefreesd |
freeswerk |
- fre·zen
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘met de frees bewerken’ voor het eerst aangetroffen in 1924 [1]
- van frees zn met het achtervoegsel -en [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
frezen |
freesde |
gefreesd |
zwak -d | volledig |
frezen
- overgankelijk, (techniek) een verspanende bewerking uitvoeren met behulp van een roterend gereedschap, de frees
- Zowel metalen als harde kunststoffen kunnen gefreesd worden.
- boren, doorslijpen, draaien, honen, kotteren, leppen, schaven, schuurbandslijpen, slijpen, superfijnen, zagen
1. frezen
de frezen mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord frees
- Het woord frezen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "frezen" herkend door:
86 % | van de Nederlanders; |
85 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "frezen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be