• ho·nen
  • In de betekenis van ‘smaden’ voor het eerst aangetroffen in 1080 [1]
  • [2] [3]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
honen
hoonde
gehoond
zwak -d volledig

honen [4]

  1. overgankelijk bespotten, uitlachen
  2. overgankelijk (werktuigbouwkunde) een vorm van slijpen waarmee zeer nauwkeurig een dun laagje van de binnenomtrek van een cilinder wordt weggenomen
88 % van de Nederlanders;
79 % van de Vlamingen.[5]