spotten
- spot·ten
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘ontdekken’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1982 [1]
- In de betekenis van ‘de draak steken met’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1220 [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
spotten |
spotte |
gespot |
zwak -t | volledig |
spotten
- inergatief zich met belachelijk makende of oneerbiedige scherts uiten
- overgankelijk ergens tegenkomen, op een bepaalde plaats aanwezig zien
- bespotten, vogelspotten (2)
1. zich met belachelijk makende of oneerbiedige scherts uiten
vervoeging van |
---|
spotten |
spotten
- meervoud verleden tijd van spotten
- Wij spotten.
- Jullie spotten.
- Zij spotten.
- Wij spotten.
- Het woord spotten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "spotten" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ 1,0 1,1 "spotten" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- spot·ten
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
spotten |
spottete |
gespottet |
volledig |
spotten