Nederlands

 
militaire spotter
Uitspraak
Woordafbreking
  • spot·ter
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord spotter spotters
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de spotterm [1]

  1. iemand die iets probeert te observeren (en daar foto's en aantekeningen van maakt)
    • Het leek wel vuurwerk aan de andere kant van de baai. Ik keek er volkomen perplex heen en ... had ik al gezegd dat ik vogelspotter ben?' [2] 
    • Pompom-inktvissen werden over het algemeen veel te hoog aangeslagen voor hun werk in de kuuroordenbranche, maar ze werden weggelokt bij hun tigste doctoraat met de verlokkingen van een hoog salaris, planktonrijke zwembaden en de kans op het masseren van een talentspotter voor de muziekindustrie, waardoor ze misschien een platencontract binnen konden slepen. [3] 
    • Vliegtuigspotters van over de hele wereld waren naar de Spottersbult in Marsum gekomen om voor het eerst een JSF F-35 te zien. In gezelschap van minister Hennis en luchtmachtcommandant Schnitger landden maandagavond de eerste twee toestellen in Nederland.[4] 
  2. iemand die graag de spot drijft met mensen of zaken
  3. (sport) iemand die aangeeft waar de bal is neergekomen bij golfen
Synoniemen
Hyponiemen
Vertalingen

Gangbaarheid

96 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Lagercrantz, David
    Wat ons niet zal doden vertaald door Geri de Boer [2015] ISBN 978-90-5672-585-3 pagina 385
  3. Adams, Douglas Eoin Colfer
    Hitchhiker's Guide deel zes van drie En dan nog iets ... [2010] ISBN 978-90-225-5659-7 pagina 22
  4. NRC 24 mei 2016
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be