gekscheren
- Geluid: gekscheren (hulp, bestand)
naamwoord van handeling | |
---|---|
zelfstandig | bijvoeglijk |
gekscheren | gekscherend |
- gek·sche·ren
- In de betekenis van ‘spotten’ voor het eerst aangetroffen in 1701 [1]
- Verkorting van de geck scheeren (de gek scheren[2])[3]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
gekscheren |
gekscheerde |
gegekscheerd |
zwak -d | volledig |
gekscheren [4]
- inergatief. de draak met iets steken, een grap maken
- "Dan zul je daar de Nobelprijs wel voor krijgen!" gekscheerde hij vrolijk.
- Vormen anders dan het onvoltooid deelwoord worden weinig meer gebruikt.
- Het woord gekscheren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "gekscheren" herkend door:
89 % | van de Nederlanders; |
86 % | van de Vlamingen.[5] |
- ↑ "gekscheren" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ In dit geval gaat het om het verouderde werkwoord "scheren" ("spotten, de spot drijven").
- ↑ gekscheren op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be