schertsen
naamwoord van handeling | |
---|---|
zelfstandig | bijvoeglijk |
schertsen | schertsend |
- | geschertst |
- schert·sen
- leenwoord uit het Middelhoogduits scherzen, in dezelfde betekenis [1]
- afgeleid van scherts met het achtervoegsel -en, uit Middelhoogduits scherz, modern Scherz [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
schertsen |
schertste |
geschertst |
zwak -t | volledig |
schertsen [2]
- als grap opmerken
- "Dat doe je wel vaker, zeker?" schertste hij.
1. als grap opmerken
de schertsen mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord scherts
- Het woord schertsen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "schertsen" herkend door:
88 % | van de Nederlanders; |
88 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ 1,0 1,1 schertsen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be