Nederlands

Uitspraak
naamwoord van handeling
zelfstandig bijvoeglijk
schertsen schertsend
- geschertst


Woordafbreking
  • schert·sen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
schertsen
schertste
geschertst
zwak -t volledig

Werkwoord

schertsen [2]

  1. als grap opmerken
    • "Dat doe je wel vaker, zeker?" schertste hij. 
Synoniemen
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Zelfstandig naamwoord

de schertsenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord scherts

Gangbaarheid

88 % van de Nederlanders;
88 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen