scherts
- scherts
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘gekheid’ voor het eerst aangetroffen in 1477 [1] [2] [3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | scherts | schertsen |
verkleinwoord | schertsje | schertsjes |
- grappige of speelse beschouwing of opvatting
- aardigheidje, bak, grap, mop
vervoeging van |
---|
schertsen |
scherts
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schertsen
- Ik scherts.
- gebiedende wijs van schertsen
- Scherts!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schertsen
- Scherts je?
- Het woord scherts staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "scherts" herkend door:
90 % | van de Nederlanders; |
90 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "scherts" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ scherts op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be