frees
- frees
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘geplooide halskraag’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1847 [1]
- In de betekenis van ‘werktuig’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1860 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | frees | frezen |
verkleinwoord | freesje | freesjes |
- (gereedschap) machine die door frezen (met een ronddraaiende beitel) materiaal verwijdert
- deel van die machine die de eigenlijk bewerking uitvoert (de beitel) [2]
- (landbouw) machine die grond door elkaar roert, maar zonder kerende bewerking
- geplooide kraag, fraas [3]
vervoeging van |
---|
frezen |
frees
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van frezen
- Ik frees.
- gebiedende wijs van frezen
- Frees!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van frezen
- Frees je?
- Het woord frees staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "frees" herkend door:
76 % | van de Nederlanders; |
78 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ 1,0 1,1 "frees" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ frees op website: Etymologiebank.nl
- ↑ frees op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
frees
- Zie Wikipedia voor meer informatie.