• mag
vervoeging van
mogen

mag

  1. enkelvoud tegenwoordige tijd van mogen
  2. gebiedende wijs van mogen
     En dan te bedenken dat je in Amerika niet eens topless op het strand mag liggen.[1]
  • Een glas mag.
  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  


enkelvoud meervoud
naamwoord mag magte

mag

  1. (wiskunde) macht
    «Die derde mag van twee is agt.»
    De derde macht van twee is acht.


mag m

  1. (spreektaal) magazine, tijdschrift
    «Passe-moi un mag que je puisse bouquiner dans les chiottes.»
    Geef me een tijdschrift zodat ik op de plee wat te lezen heb. [1]


mag

  1. (plantkunde) zaad


mag

  1. volwassene
  2. oudere broer
  3. ouder persoon

mag

  1. groot zijn.