• al·tijd

altijd

  1. op elk moment, blijven
    • Dat kan altijd gebeuren. 
    • Ik zal altijd van je houden zei de man tegen zijn vrouw. 
     'De Route Nationale 7 is nog altijd belangrijk voor ons, omdat ze veel toeristen aanvoert', zegt Sandro Belle (30), chef de cuisine van het Vineum in Tain l'Hermitage, een lunchrestaurant en wijnproeverij, twee jaar geleden geopend door de grote wijnproducent Paul Jaboulet Ainé.[3]
  2. telkens opnieuw
    • Hij komt altijd te laat. 
  3. in elk geval
    • Dat gaat altijd fout. 
     0, ja, hij kon goed klimmen, op de rotsen tenminste, hij was gewend aan de kou, want in de bergen was het 's nachts altijd koud.[4]
  • Altijd het laatste woord willen hebben.
  • De boog kan niet altijd gespannen staan.
aan een stuk doorwerken is niet gezond, er moet ook rust tussendoor zijn
  • Een goed woord vindt altijd een goede plaats.
  • Een kat komt altijd op z'n pootjes terecht.
ingewikkelde en vervelende dingen kunnen vanzelf weer voor elkaar komen
  • Een vliegende vogel heeft altijd meer dan een zittende.
iemand die veel buitenkomt krijgt altijd meer dan iemand die thuis blijft zitten
  • Het gras aan de andere kant van de heuvel is altijd groener.
men denkt dat anderen geen problemen hebben
  • Het is altijd koekoek éénzang.
altijd hetzelfde verhaal vertellen of zelfde voorbeeld geven
  • Het leven gaat niet altijd over rozen.
het is niet altijd zo mooi, iedereen heeft wel eens tegenvallers
  • Het oog ziet altijd van zich af.
de eigen fouten ziet men niet, maar andermans fouten altijd wel
  • Het water loopt altijd naar de zee.
mensen die veel hebben krijgen er ook altijd steeds meer bij
  • Niet geschoten, altijd mis.
als je het niet probeert, komt er ook niks van
  • Wie eens steelt is altijd een dief.
als iemand ooit heeft gestolen zal die altijd blijven stelen
  • Zijn haan moet altijd koning kraaien.
een bepaald iemand moet altijd z'n gelijk krijgen of zin krijgen
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[5]