• nooit
  • In de betekenis van ‘bijwoord van tijd: op geen enkel tijdstip’ voor het eerst aangetroffen in 1265 [1]
  • Samenstelling van een ontkennend partikel en ooit. [2]

nooit

  1. op geen enkel eerder moment
     De meeste gezichten had ik nog nooit gezien.[3]
  • Beter laat dan nooit.
Als iets pas laat gebeurt of lukt, is dat nog altijd beter dan dat het helemaal niet gebeurt of lukt
  • Een rupsje nooitgenoeg
Iemand die nooit genoeg heeft of nooit tevreden met iets is[4]
  • Zeg nooit "nooit".
Iets mag in geen geval bij voorbaat worden uitgesloten
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[5]