nie

  1. nooit


vervoeging van
nier

nie

  1. eerste en derde persoon enkelvoud onvoltooid tegenwoordige tijd (indicatif présent) van nier
  2. eerste en derde persoon enkelvoud tegenwoordige aanvoegende wijs (subjonctif présent) van nier
  3. tweede persoon enkelvoud gebiedende wijs (impératif présent) van nier


  • nie

nie

  1. niet
    «To jabłko nie jest zielone, jest czerwone.»
    Deze appel is niet groen, hij is rood.
  2. geen
    «Nie mamy wolnych pokoi.»
    We hebben geen kamers meer beschikbaar.

nie

  1. nee
    «Nie, nie chcę więcej kawy, dziękuję.»
    Nee, ik wil geen koffie meer, dank je.