Schematische voorstelling van de nier: 1. Renale piramide, 2. arteriole, 3. nierslagader, 4. nierader, 5. renale hylum, 6. nierbekken, 7. ureter, 8. minor calyx 9. niercapsule, 10. onderste niercapsule, 11. bovenste niercapsule, 12. vena interlobularis, 13. nefronen, 14. kleine nierkelk, 15. grote nierkelk, 16. niermerg, 17. renale kolom.
2. Gebraden stukjes nier van een lam.


Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • nier
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord nier nieren
verkleinwoord niertje niertjes

Zelfstandig naamwoord

de nierv / m

  1. (anatomie) een van beide organen in de onderrug die het bloed zuiveren van afvalstoffen en deze uitscheiden in de urine
     De meeste mensen bezitten twee nieren en kunnen er daarvan één missen. Zelfs als reserveonderdeel is die extra nier niet nodig.[4]
  2. (voeding) gerecht bereid uit dierlijke organen die het bloed zuiveren
     Als Joyces Leopold Bloom, terug van de slager, een nier bakt en in de werveling van geuren staat, sist de nier in de pan, stijgen de aroma’s om hem op (…)[5]
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[6]

Meer informatie

Verwijzingen


Frans

stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
nier
niais
nié
eerste groep volledig

Werkwoord

nier

  1. ontkennen; (ver)loochenen.