• bidt
vervoeging van
bidden

bidt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bidden
    • Jij bidt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bidden
    • Hij bidt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van bidden
    • Bidt! 


  • bidt
Naar frequentie 3817

bidt

  1. voltooid deelwoord van bide