Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • Span·jaards
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

de Spanjaardsmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord Spanjaard (verouderd)
     Alle weken sterven dertig tot veertig Walen en nog veel meer Spanjaards.[1]
Synoniemen

Spanjaards

  1. genitief enkelvoud van Spanjaard (verouderd)
     In de Apologie welke die wijze man geschreven had van het geleerde boek eens Spanjaards, herinnerde zij zich de meningen van vele oude denkers over de Godheid.[2]
Synoniemen
  • van de/een Spanjaard

Eigennaam

Spanjaards

  1. meervoud van Spanjaard (familienaam)
     De Spanjaards waren geparenteerd aan de Eindhovense linnenfabrikant J. Elias.[3]
  2. genitief enkelvoud van Spanjaard (familienaam)
     Spanjaard zwaaide in 2012 af als chef van het toenmalige Limburgs Symfonieorkest. (…) Maar nu is Spanjaards hartelijke bevlogenheid weer met regelmaat te horen op de Nederlandse podia.[4]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1.   Weblink bron
    Henri Pirenne
    “Geschiedenis van België. Deel 4. De staatkundige en godsdienstige omwenteling. De regeering van Albertus en Isabella. Het Spaansch stelsel tot den vrede van Munster (1648).” (1925), Samenwerkende Volksdrukkerij, Gent, p. 42
  2.   Weblink bron
    P.H. van Moerkerken
    In den lusthof Arkadië. in: De Gids., jrg. 84 deel 3 nr. 8 (1920), P.N. van Kampen & zoon, Amsterdam, p. 199
  3.   Weblink bron
    Ronald Stenvert & Chris Kolman
    “Monumenten in Nederland. Flevoland.” (2006), Rijksdienst voor de Monumentenzorg, Zeist / Waanders Uitgevers, Zwolle, ISBN 904009179X, p. 102 op Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren  
  4.   Weblink bron
    Joep Stapel
    “Zinderende spanning bij Ravel door Spanjaard” (6 december 2018) op nrc.nl