vorst
- vorst
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘bos, woud’ voor het eerst aangetroffen in 856 [1]
- (2: Naamwoord van handeling van vriezen)
1 | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | vorst | vorsten |
verkleinwoord | vorstje | vorstjes |
2 | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | vorst | |
verkleinwoord | vorstje |
- (adel) heersend edelman, bijvoorbeeld een koning, monarch of keizer [2]
- De vorst werd tot aftreden gedwongen.
- (meteorologie) weersomstandigheden waarbij water in ijs verandert [3]
- Er wordt tien graden vorst voorspeld.
- (bouwkunde) nok van een dak, bovenste rij pannen van een dak [4]
- bos, woud [5]
1. heerser
2. weersomstandigheden
vervoeging van |
---|
vorsen |
vorst
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vorsen
- Jij vorst.
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vorsen
- Hij vorst.
- (verouderd) gebiedende wijs meervoud van vorsen
- Vorst!
- Het woord vorst staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "vorst" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[6] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "vorst" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ vorst op website: Etymologiebank.nl
- ↑ vorst op website: Etymologiebank.nl
- ↑ vorst op website: Etymologiebank.nl
- ↑ vorst op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be