• mo·narch
enkelvoud meervoud
naamwoord monarch monarchen
verkleinwoord monarchje monarchjes

de monarchm

  1. alleenheerser
     De hoogbejaarde monarch kampt sinds oktober, toen ze kort in het ziekenhuis werd opgenomen, met een broze gezondheid en mobiliteitsproblemen. Sindsdien heeft ze verschillende afspraken moeten afzeggen of digitaal vanuit huis bijgewoond. Vorige week liet ze nog verstek gaan bij haar troonrede.[3]
  2. (vlinders) monarchvlinder
94 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. monarch op website: Etymologiebank.nl
  3.   Weblink bron “Queen Elizabeth geniet zichtbaar van paardenshow” (16 mei 2022), NOS
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


enkelvoud meervoud
monarch monarchs

monarch

  1. monarch